Martijn van der Steen - Puzzelen in De wereld van B

De RES-aanpak gaat van papier naar praktijk. Met de uitvoering van de plannen komen de grenzen van ons huidige energiesysteem in zicht. Dat vormt een uitdaging voor de huidige regionale en bottom-up georiënteerde aanpak van de RES. In het essay ‘Puzzelen in De wereld van B: Sturing in een nieuwe fase van het RES-proces’ schetsen Martijn van der Steen en Robin Hill van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) hoe de RES al puzzelend 'De wereld van B' kan realiseren.

Door: Prof. dr. Martijn van der Steen en Robin Hill MSc, Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB)
Externe video: Essay Martijn van der Steen - Puzzelen in De wereld van B

Over de auteurs


Prof. dr. Martijn van der Steen

Bestuurder, decaan en onderzoeker bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. Daarnaast is hij hoogleraar Strategie en Toekomst aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en buitengewoon hoogleraar aan de universiteiten van Stellenbosch en Pretoria, Zuid-Afrika. Verder is hij lid van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.

Robin Hill MSc

Onderzoeker en opleidingsmanager aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur en betrokken bij diverse onderzoeks- en opleidingstrajecten. In zijn onderzoek richt hij zich veelal op de governance van complexe systemen, met een specifieke interesse voor verandermanagement en transitiekunde.
 

Logo Nederlandse School voor Openbaar Bestuur

Het tegendeel bewijzen


De energietransitie is in volle gang. Steeds meer mensen merken hier in het dagelijks leven de directe gevolgen van. Of het nou gaat om zonnepanelen op het dak, een elektrische auto voor de deur, een windmolen in de omgeving of schommelingen in de hoogte van de energierekening. Wat een aantal jaar geleden nog de grootste vanzelfsprekendheid was, bijvoorbeeld een aansluiting op het net, is dat nu niet meer. Dit terwijl de nieuwe vanzelfsprekendheden nog moeten uitkristalliseren. Het is het ultieme bewijs van een transitie in actie; over de volle breedte van de samenleving is in alle hevigheid merkbaar en voelbaar dat het bestaande niet meer toereikend is, maar wat het alternatief is weten we nog niet. Dat zorgt voor onzekerheid en allerlei praktische problematiek: het is het bewijs dat de transitie onvermijdelijk is. En dat gebeurt nu.

Hoewel de gevolgen voor sommigen op dit moment al aanzienlijk zijn, is dit nog maar het begin van de verbouwing van het energiesysteem, dat bovendien de basis van onze hele maatschappelijke ordening en inrichting vormt. De planning voor de komende jaren is fors. Dit zien we ook terug in de overvolle agenda’s van energieregio’s in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategieën (NP RES), die gezamenlijk in staat zijn gebleken om de gevraagde 35 TWh opwek van wind en zonne-energie met 20 TWh te overbieden. De bieding vanuit de dertig verschillende regio’s is nog maar het begin, want met circa 26 TWh duurzame opwek daadwerkelijk gerealiseerd, staan de energieregio’s en vele anderen nog veel werk te wachten. Waar de energietransitie voorheen een abstract idee of beleidsintentie was; wordt het de komende tijd een meer fysiek, reëel en ook juridisch feit waar mensen zich toe moeten verhouden. 

Overigens is het al een prestatie an sich dat de energietransitie deze fase heeft bereikt. Dat de RES-aanpak tot zo’n ambitieus bod zou leiden, was voor velen tegen de verwachting in. Hoewel de regionale aanpak nooit onomstreden is geweest, wordt deze nu breed gevierd. Een goed werkende aanpak is ook dringend nodig, want we zullen haast moeten maken met de energietransitie om de gestelde doelen op tijd te bereiken. Hierbij bieden de voornemens van de regio’s een aanknopingspunt. De realisatie van de plannen uit de RES is dan ook een urgente zaak. Zoals gezegd heeft een groot deel van de plannen de weg van papier naar praktijk nog niet weten te vinden. Ondanks ambitieuze plannen en een groot urgentiebesef lijkt de energietransitie vooralsnog te stuitten op grenzen van het huidige energiesysteem. Dat maakt dat de RES-aanpak na deze intensieve planfase nog bepaald geen homerun zal zijn.

In dit essay verkennen we de systeemgrenzen of systeemspanningen, want een systeem in transitie betekent ook dat de grenzen zelf ter discussie komen te staan waar de RES-aanpak momenteel op stuit. Met de overgang van RES 1.0 naar RES 2.0 is het programma een wezenlijk andere fase ingegaan. In deze nieuwe fase, de realisatiefase, vormen systeemfactoren als ruimtegebrek, netinfrastructuur en realisatiekracht grote uitdagingen. Zoals we zullen beargumenteren zetten deze systemische uitdagingen de bottom-up benadering als één van de pijlers van de RES-aanpak onder druk. Is de regio wel het juiste niveau om deze uitdagingen aan te gaan? Vanuit verschillende hoeken neemt de roep om meer regie toe en zou de energietransitie dus meer op een centrale tekentafel uitgewerkt moeten worden. Dat doet de vraag rijzen of een bottom-up sturingsaanpak, middels de RES'en, nog wel mogelijk is en blijft; en zo ja, wat daar voor nodig is. Hoe kunnen de principes van de RES (het bottom-up realiseren van een nationale ambitie) ook in de volgende fase leidend blijven en wat voor inzet vereist dat? 

Zoals we in dit essay zullen betogen, staan die principes van de RES nog steeds fier overeind, maar zijn er wel nieuwe vragen om te beantwoorden en nieuwe dilemma’s om te overwegen. We schetsen de complexe puzzel waar het energiesysteem voor staat, laten zien welke puzzelstukjes de RES in handen heeft en pleiten ervoor dat ondanks, of misschien dankzij, de systemische uitdagingen de puzzel alsnog bottom-up, dat wil zeggen redenerend en handelend vanuit de lokale context van de regio’s, kan worden gelegd. Zo ontstaat een perspectief op de volgende fase van de RES en de volgende fase van de energietransitie.

Hoe het begon: de totstandkoming van RES 1.0


De kiemen voor de RES-aanpak zijn gelegen in het mondiale klimaatakkoord van Parijs. Zoals bekend werden de doelen van dit akkoord in 2019 op nationaal niveau omgezet in het Nederlandse Klimaatakkoord. De betrokken bestuurlijke partners (Rijk, VNG, IPO en UVW) kozen voor een regionale aanpak om zo de doelen voor 2030 en 2050 te verwezenlijken. De dertig regio’s die werden gevormd binnen het Nationaal Programma Regionale Energiestrategieën kregen de taak om samen met markt en samenleving afspraken te maken voor de realisatie van een transitiepad naar duurzame energie opwek op land. Daarbij ligt de focus op zonne- en windenergie. Middels deze opdracht zijn de RES-regio’s op decentraal niveau aan de slag gegaan met een eigen bod voor zowel mondiale als nationale doelstellingen.

Wat volgde was een proces waarin de dertig RES-regio’s met ondersteuning van het Nationaal Programma elk in hun eigen unieke netwerk van partners trachten te komen tot gezamenlijk gedragen afspraken. De energieregio’s, een nieuwe vorm van regionale interbestuurlijke samenwerking, konden niet (en kunnen nog steeds niet) terug vallen op een vooraf opgestelde en volledige uitgedachte RES-methode. Eén van de uitdagingen in deze eerste fase was dan ook het uitvogelen van het proces. Programmadirecteur Kristel Lammers beschreef de RES-regio’s als een tussenruimte, daarmee verwijzend naar het gedachtengoed van Hannah Arendt. Dat kunnen we zien als een ruimte waar mensen vanuit verschillende perspectieven de realiteit ontdekken, bevragen en vormgeven. Daar verhouden sprekers zich in vrijheid en gelijkheid kritisch tot elkaar en zijn ze in staat van elkaar te leren. Juist in de tussenruimte van de regio’s ontstaat dé RES-methode dus onderweg gedurende het proces van samenwerken. 

Dit iteratieve proces resulteerde in 2021 in een bod dat in alle dertig regio’s door de betrokken volksvertegenwoordigende organen: gemeenteraad, algemeen bestuur van het waterschap en provinciale staten, democratisch gelegitimeerd wordt. De resultaten van deze planfase scharen we onder RES 1.0. Sinds de vaststelling van de plannen wordt hard gewerkt aan de uitvoering daarvan. Dat betekent onder andere dat projecten moeten worden ingepast in de openbare ruimte, een vergunning moeten verkrijgen, tot een daadwerkelijk realisatie moeten komen en moeten worden aangesloten op het net.

Gedurende de planfase heeft de wereld niet stilgestaan en is de vraag naar duurzame en schone energie alleen maar toegenomen. Daarmee wordt vanuit de context de druk op de realisatie van de RES'en vanuit verschillende kanten opgevoerd. Zo kwam de Europese Unie met de verhoogde ambitie van 55 in plaats van 49 procent CO2-reductie in 2030. Daarbovenop zorgen verschuivingen in de geopolitieke context voor een versterkte wens om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, die bijvoorbeeld uit Rusland afkomstig zijn, af te bouwen door tegelijkertijd zelf een duurzaam (Europees) energiesysteem op te bouwen. Naast deze toegenomen ambitie op Europees en nationaal niveau, neemt de vraag naar elektriciteit vanuit de meeste economische sectoren en maatschappelijke initiatieven (die druk bezig zijn met de transitie van fossiel naar duurzaam) überhaupt toe. Bovendien is de aard van de nationale ambitie aan het verschuiven van sec een opwekdoelstelling naar een bredere energiesysteemhervorming die zich lastig in een simpele doelstelling laat vatten. 

De grote ambities vanuit de RES worden dus bijgehaald, zo niet ingehaald door de realiteit; een groeiende noodzaak om tot een duurzaam energiesysteem te komen. Dat zorgt voor een nieuwe fase in de energietransitie met een grotere mate van noodzakelijkheid en urgentie: van het pionieren met plannen en projecten, naar een meer structurele ombouw en opbouw van een duurzaam energiesysteem. Kijkend naar de X-curve (Loorbach, 2014), die typerend is voor transities, verplaatsen we steeds verder van links naar rechts in het model. De chaos die dat met zich meebrengt is voor een groot deel van de maatschappij voelbaar. Te midden van deze chaos is het ambitieuze RES-bod welkom. En hoewel het Planbureau voor de Leefomgeving stelt dat er voor de gevraagde 35 TWh reductie in 2030 genoeg plannen in de pijplijn zitten, zou het zonde zijn om, met de toenemende vraag naar duurzame energie, niet ook de overige democratisch gelegitimeerde plannen voor 20 TWh duurzame opwek tot uitvoering te brengen.

Waarbij de uitdagingen in de planfase vooral lagen in het per regio iteratief ontdekken wat een effectieve manier is om samen tot afspraken te komen, doen zich in volgende fase, waarbij de nadruk ligt op realisatie, een aantal nieuwe, of in ieder geval andere barrières en potentiële bedreigingen voor (zie ook: Bos, 2022). We zien de volgende overgangen, die van invloed zijn op de aanpak van NP RES:

  • Papier wordt praktijk: van het opstellen van plannen naar realisatie. 
  • Intenties hebben consequenties: van het uitspreken van intenties naar het ondervinden en dragen van de reële gevolgen daarvan.
  • Incidenteel wordt structureel: van projecten naast de reguliere praktijk naar structurele en daarmee ook systemische aanpak.
  • Energie wordt ruimte: verplaatsing van discussie van domein van energie naar ruimte, vanwege ruimtelijk beslag en inpassing.
  • Maatschappelijk wordt politiek: van een maatschappelijke beweging nu nieuwe fase van politiek (her-)commitment en keuzes over verdelingen.

Deze overgangsfase laat zich misschien nog het best omschrijven als een opschaling van de energietransitie. Het draait niet langer alleen maar om losse projecten en interessante experimenten, maar steeds meer om een structurele ombouw van ons energiesysteem. Daarmee komen ook de grenzen van het systeem nadrukkelijker in beeld. En in de volgende fase van de RES-aanpak leidt dat tot nieuwe sturingsdilemma’s (zie ook: Diercks et al., 2020; Van der Steen et al., 2021b). 

De volgende fase: uitdagingen voor RES 2.0


Met de overgang in het RES-proces van plannen naar uitvoeren, dringen zich drie systemische grenzen aan die een uitdaging vormen voor de realisatie van de doelen. Hieronder schetsen we de contouren van deze grenzen en introduceren we het daaruit voorkomende sturingsdilemma.

1.    Grenzen aan de infrastructuur

Het energiesysteem barst uit zijn voegen. Het aanbod van duurzaam opgewekte stroom groeit, terwijl ook de totale vraag naar elektriciteit blijft groeien. Daardoor komen de grenzen van de netcapaciteit snel in zicht, waarbij vooral op de piekmomenten, in zowel vraag als aanbod, problemen ontstaan. Het zal veel tijd kosten om de netinfrastructuur om te bouwen en voldoende uit te breiden. Op dit moment leidt dat in sommige regio’s tot wachtrijen. Dat is ongekend, want aansluiting op het energiesysteem was altijd een vanzelfsprekendheid. De schattingen over wanneer de netcapaciteit weer volledig toereikend is, lopen uiteen en twijfel bestaat of we de wachtrijen überhaupt nog wel bij kunnen halen. Bovendien maken een te kort aan materiaal en technische arbeidskrachten versnellen van werkzaamheden haast onmogelijk.

Een aantal impliciete keuzes in de inrichting van onze energie-infrastructuur maakt de situatie complex. Als eerste geldt op dit moment nog het principe van first come, first serve. Dat betekent dat degene die als eerste een aansluiting op het net aanvraagt, ook als eerste aanspraak mag maken op een plek. Gedurende afgelopen decennia was dat vanwege een overschot aan capaciteit geen enkel probleem. Nu de grenzen aan de netcapaciteit zich aandringen en er komende jaren nog geen oplossing lijkt te zijn, zal behoefte ontstaan om meer regie te kunnen voeren over wie wanneer aangesloten mag worden. Kiezen we voor industrie, een nieuwe woonwijk, een ziekenhuis, een school, een winkel, een bioscoop of een sportvereniging? Los van dat het sowieso niet makkelijk zal zijn om te kiezen, ontbreekt nu het wettelijk instrumentarium om hierin keuzes te maken. En dus doen we het vooralsnog met het principe van wie als eerst komt, wie als eerst maalt. Dit werkt allerlei versterkende factoren in de hand. Potentiële afnemers vragen nu vaak voor de zekerheid een aansluiting aan, terwijl nog niet duidelijk is of zij daar daadwerkelijk ooit gebruik van gaan maken. Dit fenomeen, dat we kunnen vergelijken met het claimen van een bedje aan het zwembad door er ’s ochtends vroeg een handdoek op te leggen, vergroot de wachtrijen en maakt het probleem alleen maar erger.

Ook impliciete keuzes in de afstemming van vraag en aanbod maken de situatie complexer. De energietransitie leidt tot de opkomst van “prosumenten”, die middels bijvoorbeeld zonnepanelen zowel stroom verbruiken als produceren. Dit zorgt voor onbalans in het elektriciteitsnetwerk, met gedurende de dag mogelijke piekmomenten waarop vraag en aanbod niet op elkaar aansluiten. In een duurzaam energiesysteem zal het haast onmogelijk zijn om een volledig dekkend netwerk te garanderen, zoals we op dit moment wel gewend zijn (Bos, 2022). Dat betekent dat er in de nabije toekomst momenten zullen zijn wanneer stroom niet voor iedereen beschikbaar is. We zullen daarom aan de ene kant onze verwachtingen en gewoonten omtrent het gebruik van energie moeten aanpassen. Aan de andere kant kunnen we ook het energiesysteem anders inrichten met vraag en aanbod lokaal op elkaar afgestemd, waardoor problemen omtrent netcongestie ten dele omzeild kunnen worden. Zo kunnen prosumenten tegelijkertijd probleem én oplossing zijn.

De grenzen aan de infrastructuur vormen een uitdaging voor de RES-aanpak. Met de uitvoering van de plannen zal het aanbod aan duurzaam opgewekte energie fors toenemen, maar dat heeft alleen zin als deze energie ook op het net past. Deze krapte aan de aanbodkant kan deels worden opgelost in afstemming met de vraagkant van het energiesysteem. We moeten scherpere keuzes maken in wie aangesloten kan worden en we zullen niet meer op elk moment van de dag op energie kunnen rekenen. Het is de vraag hoe middels innovatie, vraag en aanbod op lokaal niveau beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Dit betekent dat de RES-plannen zich niet alleen kunnen richten op het vergroten van het aanbod duurzame energie, maar ook oog zullen moeten hebben voor een effectieve afstemming op de energievraag.

Het eerste sturingsdilemma is daarmee: zijn de RES’en in staat om met de uitvoering van de plannen aanbod te vergoten én daarbij óók bij te dragen aan het vinden van afstemming met de vraag naar energie?

2.    Schaarste in de ruimte

Met de transitie van een fossiel naar duurzaam energiesysteem, gaan we van een grotendeels ondergronds naar een grotendeels bovengronds systeem. Van olie, kolen en gas in de grond, naar zon- en windenergie boven de grond. Dit betekent dat het toekomstige energiesysteem een groter deel van ons landschap in zal nemen dan het huidige. Op dit moment is de druk op de ruimte in ons kleine land met een veelvoud aan uitdagingen al behoorlijk hoog.  Niet alleen de energietransitie maar ook andere opgaven zoals natuurbescherming, waterbeheer, de voedseltransitie, de overgang naar een circulaire economie en de woningbouwopgave leggen een grote claim op de schaarse ruimte. Dat maakt de energietransitie als een schuifpuzzel zonder open vakje.

Omdat de verschillende opgaven met elkaar samenhangen kan deze uitdaging deels overwonnen worden door te kiezen voor een integrale aanpak. Door verschillende ruimtelijke claims in samenhang op te lossen is het mogelijk om met beperkte ruimte veel te doen. Het vergt veel afstemming en denkwerk om tot dergelijke slimme combinaties en creatieve innovaties te komen. Het aanbrengen en waarborgen van deze integraliteit vormt een uitdaging voor de RES-aanpak die de wereld toch voornamelijk bekijkt vanuit een energiebril.

Toch is ook een integrale aanpak uiteindelijk niet gevrijwaard van politiek en strijd. Niet alleen strijd over welke beleidskoker prioriteit heeft als het erop aankomt, maar ook omdat de energie en andersoortige opgaven door schaarste steeds meer in de letterlijke en figuurlijke ruimte van anderen treedt. Het not in my backyard-principe komt zeker tijdens de realisatie van wind- en zonne-energie projecten veelvoudig voor. Het is niet vanzelfsprekend dat iedereen het eens is met keuzes in ruimtegebruik. Sterker nog, de strijd om de indeling van ons landschap lijkt eerder toe dan af te nemen, juist door de heersende schaarste. Dit leidt wederom tot een uitdaging voor de sturing binnen de RES-aanpak.

Dat leidt tot het tweede sturingsdilemma: kan de energietransitie middels de RES-aanpak in samenhang met andere ruimtevragen effectief ten uitvoer worden gebracht, en daarin zelfs een leidende en sturende bijdrage leveren (bijvoorbeeld door energie in het leggen van de ruimtelijke puzzel ‘voorop’ te leggen)?

3.    Omstreden realisatiekracht

Om het deel van de RES-plannen dat nog niet gerealiseerd is van papier naar praktijk te brengen is er veel slagkracht bij de verantwoordelijke decentrale overheden gevraagd. Voor bestuurders en politici is het een ingewikkeld dossier. Netcongestie zet de situatie onder hoogspanning. De noodzaak tot integraliteit maakt het dossier en de keuzes daarin complex. En ondertussen leidt nagenoeg elke stap in de uitvoering van de energietransitie tot veel weerstand vanuit bewoners en andere actoren. Dat maakt dat bestuurders en politici onvermijdelijk ook zullen moeten omgaan met verlies in transities (Frankowski et al., 2021).

De vraag die dan rijst is of decentrale overheden het vermogen bezitten om de RES-plannen tot een succesvolle uitvoering te brengen. Niet alleen zullen zij moeten kunnen beschikken over voldoende capaciteit voor het realiseren van alle projecten voor deze en andere transities, bijvoorbeeld capaciteit voor het organiseren van de vergunningen en inpassing die nodig is. Zij zullen ook de juiste procedures tijdig in werking moeten stellen en daarin vervolgens doortastend en daadkrachtig op moeten treden. Dat vergt van bestuurders en politici enerzijds het maken van harde keuzes wanneer nodig, maar anderzijds de inspanning om te komen tot coalities waarin bedrijven en burgers betrokken zijn en grip houden op de veranderingen. Dat gaat uiteindelijk om het vermogen om goede plannen voor de lange termijn om te zetten in onomkeerbare politieke besluiten (in onder andere gemeenteraden) en daarbij adequaat om te gaan met transitieverlies op de korte termijn.

Dat maakt de RES-plannen beloftevol, maar ook nog steeds kwetsbaar. Dit vormt de derde uitdaging voor de sturing in volgende fase van de RES-aanpak: of en hoe decentrale overheden genoeg slagkracht kunnen ontwikkelen om de RES-plannen te realiseren en tot een goed gevolg te brengen, daarbij rekening houdend met korte termijn verlies bij keuzes voor de lange termijn. 

Het elastiek van de wereld van A


Een kernelement van transities is dat we oude zekerheden verliezen, terwijl de nieuwe situatie, die voorbij huidige systemische grenzen ligt, nog onzeker is. Op dit moment is dat ook voor de energietransitie goed te merken. Toch kunnen we door de oogharen de contouren van de nieuwe situatie (de wereld van B) al enigszins ontwaren. Lokaal, flexibel, intelligent en democratisch zijn principes die in het toekomstige energiesysteem sterk(er) zullen moeten gaan gelden (zie ook: Bos, 2022). Dat zijn principes die bijdragen aan de rechtvaardigheid en duurzaamheid van het systeem en die goed aansluiten bij een regionale bottom-up aanpak. De transitiekunde leert ons dat we juist aan de hand van deze principes moeten werken aan het nieuwe systeem. Van A naar B, via B dus (Van der Steen & Scherpenisse, 2020).

Het zijn de systemische spanningen waar bottom-up initiatieven, zoals die van de RES-regio’s, nu tegen aanlopen die dit lastig maken. Al snel is er de verleiding om de uitdagingen op het gebied van de infrastructuur, ruimte en realisatiekracht dan maar via de principes van A op te lossen. Een veelgebruikt en vanzelfsprekend gebracht antwoord is dan om over te gaan tot een tekentafel-aanpak: ingenieurs die het systeem top-down opnieuw vormgeven, en vanuit dit perspectief formuleren hoe optimaliteit, volgordelijkheid en leidende principes er uit moeten zien.

Zeker nu de urgentie en noodzakelijkheid om tot een duurzaam energiesysteem te komen toenemen, is het verleidelijk om de energietransitie in de huidige realisatiefase meer vanaf een centrale tekentafel vorm te gaan geven. Gedacht wordt dan dat op een globaler niveau wellicht meer realisatiekracht kan worden gevonden; die weldegelijk nodig is om de ombouw van de infrastructuur aan te jagen en scherpe keuzes in de verdeling van de ruimte te maken. Los van de vraag of daar inderdaad meer realisatiekracht ligt, want dat valt nog te betwisten, is een dergelijke tekentafelaanpak minder lokaal, flexibel, intelligent en democratisch dan de aanpak van bijvoorbeeld de RES’en tot nu toe.  We zitten dus vast aan het elastiek van A: grenzen van het huidige systeem vragen om een aanpak die niet aansluit bij het gewenste toekomstige systeem. Het dilemma dat daaruit lijkt te volgen is venijnig en gaat over de snelheid die we nu willen maken, maar waar we later misschien spijt van zullen krijgen. Gaan we vandaag aan de slag aan de hand van de principes van gisteren of beginnen we pas morgen aan de hand van de principes van overmorgen?

Hoewel dit scherp is geformuleerd, is dit in de kern het dilemma waar actoren in het energiesysteem en dus ook het NP RES mee te maken hebben. Denk bijvoorbeeld aan de vraag: van wie is het energiesysteem? Lokaal eigenaarschap van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen kan leiden tot een duurzamer én rechtvaardiger energiesysteem, maar is ook complex en vergt niet alleen technische maar ook sociale innovatie. Samen zullen we moeten ontdekken hoe je lokaal eigenaarschap in de praktijk kan waarmaken en -borgen. Dit soort sociale innovaties passen goed in de wereld van B, maar zijn in de huidige wereld van A nog lastig te verbeelden en te verwerkelijken. Dat maakt het aanlokkelijk om door te gaan langs de bekende weg en de wereld van B nog even uit te stellen. 

Hoe we als samenleving aankijken tegen de voorradigheid van ‘energie’ en hoe we daar mee omgaan, gaat terug tot in de kern van onze samenleving. Dit betekent dat de waarden en principes van B ook gaan over andere facetten van onze maatschappij, waaronder de wijze waarop we deze (be)sturen, zoals bovenstaand voorbeeld met de verdeling van eigenaarschap laat zien. Het is juist om die reden dat de hierboven systemische grenzen zo’n uitdaging vormen voor de RES-aanpak en de daarbij behorende sturing. 
 

Puzzelen in de wereld van B


Op papier en deels in praktijk is het de RES-regio’s afgelopen jaren gelukt om vanuit de regio vorm te geven aan een duurzaam energiesysteem. Dat was een uitdaging, omdat alle dertig regio’s al doende moesten uitvinden via welke methode op regionaal niveau gezamenlijk gedragen plannen opgesteld en gelegitimeerd konden worden. Daarbij ondersteund en geïnspireerd door het NP RES. De principes van B, zoals lokaal, flexibel, intelligent en democratisch komen in deze plannen al sterk naar voren. De vraag die nu voor ligt is of de regio’s de stap van papier naar praktijk, met de hiervoor genoemde uitdagingen voor sturing, kan maken, vanuit diezelfde bottom-up aanpak? En misschien nog wel belangrijker: kan het daarbij vasthouden aan de principes van B? 

De RES’en zullen daartoe wederom de weg in de sturingsdilemma’s zullen moeten vinden via B. De sleutel ligt ook nu opnieuw deels in het “gewoon” aan de slag gaan, hoe lastig dat door de verschillende systemische spanningen ook is. Cruciaal is wel om ook in deze fase vast te houden aan de bottom-up benadering en de daar op aansluitende principes van B. De RES heeft in de voorgaande fase reeds aangetoond een weg te kunnen vinden wanneer het hopeloos verdwaald leek. En wanneer je verdwaald bent, kan in de woorden van Weick (1995) elke kaart helpen, zolang deze iedereen blijft motiveren om op zoek naar het juiste pad te gaan; when you are lost any old map will do. Daarmee bedoelt Weick dat bij grote complexiteit en onzekerheid niet het vooropgestelde plan de oplossing biedt, maar dat het zaak is om een ‘kanaliseringspunt’ te vinden waarmee alle betrokkenen hun denkkracht, creativiteit, capaciteit en oplossend vermogen kunnen trechteren. Dat kanaliseringspunt, of die kanaliseringsmethode, is nodig om betrokkenen in staat te stellen om samen hun eigen weg te vinden. En dat is wat het puzzelen vanuit B vereist. Dat vereist dus een nieuwe ‘niet kloppende kaart’, met daarbij passende taal en metaforen (Van der Steen et al., 2021c). Waar de eerste fase van de RES vooral draaide op het optimaal benutten van de zogenoemde tussenruimte, stellen we nu voor om de uitdaging voorhanden te benaderen vanuit de metafoor van de puzzel, of beter gezegd: puzzelen. Meer in het bijzonder puzzelen volgens de regels van B.

Iedereen heeft wel een beeld van hoe puzzelen in de wereld van A werkt(e). Dat gaat net zoals je vroeger thuis gewend was. Van start met een lege tafel, waar je rustig de tijd hebt om voor een bepaalde periode af en aan, aan de puzzel te werken. Voordat je begonnen bent, vertelt de doos je al welk eindresultaat je zult moeten bewerkstelligen: meestal een fraaie maar ingewikkelde afbeelding die je met 1000 stukjes in elkaar kunt leggen. Als je de puzzel nieuw hebt gekocht kun je er zeker van zijn dat de doos alle stukjes bevat die je nodig zult hebben. Het wordt misschien een uitdaging, maar je kunt er vertrouwen in hebben dat het je met genoeg tijd en geduld gaat lukken. Je besluit om eerst de hoekjes te zoeken en vervolgens de randen te leggen. Dan ben je al aardig onderweg. Wat rest is het op kleur en vorm bij elkaar zoeken van stukjes en de gebieden die ontstaan stukje voor stukje aan elkaar leggen. De listige puzzelstukjes die overblijven vallen richting het einde steeds makkelijker op hun plaats. Wanneer je klaar bent kun je trots de gelegde puzzel vergelijken met de voorkant van de doos. En als je er na een paar dagen op uitgekeken bent, stop je de puzzel terug in de doos om zo de tafel vrij te maken voor de volgende puzzel.

Puzzelen in de wereld van B lijkt wellicht op A, maar gaat er heel anders aan toe. Dat heeft betrekking op alles wat met puzzelen te maken heeft: de tafel, de doos met afbeelding en daarin de stukjes en het gezelschap. Neem bijvoorbeeld de tafel. Die is in de wereld van B niet vrij, maar daar liggen nog stukjes van vorige puzzels (en allerlei andere spullen en er zitten ook hobbels en putten in het blad). Je zult dus om deze resten en obstakels heen moeten puzzelen, of deze met veel moeite moeten verwijderen (maar misschien horen ze wel bíj́ de puzzel). Bovendien ben je niet de enige die van plan is om aan deze tafel te puzzelen. De ruimte die er is wordt ook graag gebruikt door andere fanatieke puzzelaars. En dan de doos met daarin jouw puzzel. Het is alsof je deze bij de kringloop hebt gehaald. Er staat een vage foto op de voorkant en vermoedelijk zitten er in jouw doos delen van verschillende puzzels door elkaar gehusseld. Het is dus onbekend wat precies het eindresultaat moet worden. Dat is vooral lastig wanneer je samen probeert te puzzelen. Ieder heeft immers een ander eindbeeld in gedachten en al snel kan onderlinge discussie ontstaan. In de doos vinden jullie daarnaast te veel of juist te weinig hoekjes van een nog ongedefinieerde vorm en de randen laten zich ook niet bepaald makkelijk leggen. Het vergt een andere benadering; niet van buiten naar binnen, maar van binnen naar buiten. Kleine delen van het geheel bij elkaar puzzelen om vervolgens te onderzoeken of je deze later in het proces kunt integreren. Tot slot, en dat wordt onderhand wel duidelijk, kun je niet ontspannen alleen of knus met z’n tweeën puzzelen. Er staat een veelvoud aan collega-puzzelaars rond de tafel. Met sommigen werk je samen aan dezelfde puzzel, anderen puzzelen apart maar zijn bereid om later de afzonderlijke delen te integreren. Weer anderen blijken totaal niet bereid om samen aan één geheel te werken en zijn gefocust op het behouden of leggen van hun eigen stukje. En als je uiteindelijk op een moment van helderheid een mooi geheel voor ogen krijgt, dan is het maar zeer de vraag of je die aan deze overvolle en drukbezette tafel alle duizend stukjes ordentelijk krijgt gelegd.

De omstandigheden van het puzzelen in de wereld van B zijn niet alleen ‘lastiger’ dan in die van A; ze zijn wezenlijk anders. Het is een proces dat wordt gekenmerkt door complexiteit en ambiguïteit, en het productief omgaan met de padafhankelijkheid van het bestaande. Dat vormt de essentie ervan. Het landschap niet leeg, de puzzel incompleet, het einddoel onduidelijk en het gezelschap dan strijdig en dan weer coöperatief (zie bijvoorbeeld: Van der Steen et al., 2022). Het leggen van een puzzel in een dergelijke situatie vergt een andere aanpak dan die we van huis uit kennen. Het is minder gestructureerd, soms ronduit chaotisch en het is nooit zeker of je goed op weg bent, al is het alleen maar omdat het einddoel onduidelijk is. Wel zijn er principes die je in dit proces kunt hanteren. Vanuit deze metafoor bezien zijn lokaal, flexibel, intelligent en democratisch verstandige principes.

Tijdens het puzzelen in de wereld van B kan het verleidelijk zijn om met één veeg de tafel leeg te maken en opnieuw te beginnen. In de ideale situatie wordt er dan een select clubje meesterpuzzelaars aangesteld. Zij hebben dan het mandaat om de afbeelding te ontwerpen, de puzzelstukjes te ontwikkelen en de puzzel te leggen. Het is echter maar zeer de vraag of dit een duurzame en rechtvaardige situatie oplevert. Andere puzzelaars zijn uitgesloten van het proces en het eindresultaat voldoet slecht hun behoeften. Ook met deze manier van werken is weerstand dus alsnog niet uitgesloten.

Aan de hand van deze metafoor wordt duidelijk dat de principes van de gewenste situatie al in de realisatie daarvan moeten worden meegenomen. Juist nu de systemische grenzen als ruimte schaarste, netcongestie en een gebrek aan realisatiekracht de bottom-up oriëntatie van NP RES onder druk zetten, is het belangrijk om niet door het elastiek van A weer terug naar de tekentafel getrokken te worden. Naar B via B is mogelijk. Net als in de planfase, zullen de RES-regio’s in de realisatiefase al puzzelend moeten uitvinden hoe dat werkt.

Sturing voor de realisatie van de RES-plannen


Met de metafoor van het puzzelen in het achterhoofd kunnen we een eerste aanzet doen om een antwoord op de eerder gestelde sturingsvraagstukken, die voortkomen uit de grenzen van ons huidige systeem, te formuleren. In onderstaande tabel wordt dit tentatieve antwoord, dat vertrekt vanuit de principes van B, ter verduidelijking afgezet tegen een antwoord vanuit de wereld van A. Het proberende karakter van ons antwoord weerspiegeld de idee van puzzelen in de wereld van B. Al doende zal men leren en ook wij hebben geen sluitende antwoorden. Wel zien we een eerste voorzichtige richting voor sturing in de realisatiefase van de RES.

Het tot stand brengen van afstemming tussen vraag en aanbod (1) begint met het zoeken naar regionale coalities en het stimuleren van gedeeld eigenaarschap onder gebruikers. Het centrale doel is om een gedeeld belang te maken van het behouden van netbalans, wat de basis vormt voor het realiseren en concretiseren van oplossingen. Indien nodig kunnen centrale kaders en/of realisatiekracht en doorzettingsmacht worden ingezet om dit proces te ondersteunen.

Het afstemmen van ruimtelijke vraagstukken (2) vereist een diepgaand begrip van de specifieke balans en maatvoering in prioriteiten en plannen binnen elke regio. Dit omvat zowel regionale als centrale behoeften, waarbij dwang en normering ondersteunend kunnen zijn. Het is essentieel om de opgaven op kern en hoofdlijnen centraal duidelijk te formuleren, zodat regio's hun eigen agenda's kunnen ontwikkelen en groeien in lijn met deze doelstellingen.

Om daadkracht te ontwikkelen voor de realisatie van de plannen (3), is een inventarisatie van regionale realisatiekracht en tekortkomingen noodzakelijk. Regionale programma's moeten worden opgezet om deze capaciteiten verder te ontwikkelen. Indien nodig kan er een beroep worden gedaan op centrale spelers voor gerichte ondersteuning, met gebruikmaking van pools van specifieke capaciteiten die centraal zijn georganiseerd en beschikbaar zijn gesteld aan decentrale en maatschappelijke partijen.

Zo is het dus voor de individuele RES'en, NP RES, en ook de vele partners in de realisatie van de volgende fase van de energietransitie, de kunst om de grote vragen van deze nieuwe fase, en de sturingsdilemma’s die daarbij komen kijken, aan te pakken als puzzelen via B. Dus met de dynamiek van bottom-up werken, zoekend ontdekken, nevengeschikt interacteren en van daaruit komen tot de uiteindelijk wél ook hiërarchisch geldende en afdwingbare afspraken en uitgangspunten. Dat is volgens ons de essentie van puzzelen via B: in het samenspel tussen nevengeschikt en hiërarchisch, tussen bottom-up en top-down, en tussen decentraal en centraal, steeds beginnen vanuit het eerste in plaats van het tweede. Bij puzzelen via A is dat precies andersom. Dat werkt goed bij een puzzel vanuit A, maar niet bij de puzzel die de energietransitie in deze volgende fase nu biedt. Realisatie is niet A, maar ‘gewoon’ een volgende stap om via B aan te pakken. En om zo, al puzzelend via B te komen tot een energietransitie die in de praktijk de klimaatdoelen én de daarbij passende nieuwe samenleving dichterbij brengt. Welk plaatje er dan precies vanuit de puzzel verschijnt is onbekend; hoe we er komen dus wel. Puzzelend via B.

Tabel 1: een tentatieve, puzzelende uitwerking van het principe van puzzelen vanuit B voor de drie genoemde sturingsdilemma’s voor de volgende fase van de energietransitie.
  Puzzelen vanuit A: Puzzelen vanuit B:
 
  • Eerst hiërarchisch, dan nevengeschikt
  • Top-down, met ruimte voor bottom-up
  • Centrale kaders, decentrale en maatschappelijke uitvoering
  • Nevengeschikt, en van daaruit benodigde hiërarchie maken 
  • Eerst bottom-up, dan gericht top-down waar nodig
  • Decentrale en maatschappelijke invulling en zo nodig van bijstelling van centraal gestelde kaders (en dan échte)
Afstemming vraag en aanbod tot stand brengen Vanuit hoofdstructuur en energieplanning van grof naar fijn uitlijnen en optimaliseren van net; op basis daarvan prioriteren van regio’s en projecten, met afstemming die er op gericht is om decentrale en maatschappelijke partijen vanuit dat kader te gaan werken en denken. Regionale coalities zoeken; gedeeld eigenaarschap creëren bij gebruikers; gedeeld belang maken van netbalans; van daaruit realiseren en concretiseren, met desgewenst centrale kaders en/of realisatiekracht en doorzettingsmacht.
Ruimtelijke vraagstukken afstemmen Centraal prioriteren van opgaven in de ruimte, duidelijke keuzes maken, contouren schetsen, energieplanologie als centrale draaischijf voor ruimtelijk beleid, waarop andere plannen worden aangetakt.  In regionale vormen ontdekken wat daar de specifieke balans en maatvoering in prioriteiten en plannen is, en wat daarvoor nodig is; regionaal, maar ook wat er centraal gevraagd is, en welke dwang en normering daarbij behulpzaam zijn. Vereist duidelijke formulering van opgaven op kern en hoofdlijn (!) centraal, zodat regio’s hun eigen agenda’s daar naartoe kunnen werken en groeien. 
Slagkracht voor realisatie ontwikkelen Rijk ziet toe of het decentraal gebeurt en van de grond komt, en/of doet het zelf. Overbrenging van taken en opgaven naar decentrale of maatschappelijke niveau, als transactie waarin de anderen op tijd moeten ‘leveren’. Regionale inventarisatie van realisatiekracht, en belangrijke tekortkomingen, met regionale programma’s om daarin verder te komen. Eventueel met vraag richting centrale spelers om gerichte ondersteuning in/uit pools van specifieke capaciteit die centraal georganiseerd is en ter beschikking van decentrale en maatschappelijke partijen staat.

Referenties