Kristel Lammers - Hoe zoek je nieuwe paden in transitietijd?

In de essaybundel ‘Nieuwe paden zoeken in transitietijd: reflecties en inspiratie voor het werk in de energietransitie’ beschouwt een aantal denkers het lerend werken in de energietransitie en de RES.

In dit inleidende verhaal ‘Hoe zoek je nieuwe paden in transitietijd?’ reflecteren Kristel Lammers, Pascale Georgopoulou en Lieke Mulder van NP RES op zes jaar RES. Ook destilleren zij vijf rode draden en drie adviezen uit de essays van elf denkers uit de serie ‘Nieuwe paden zoeken in transitietijd’.

Door: Kristel Lammers, Pascale Georgopoulou en Lieke Mulder, NP RES
Externe video: Kristel Lammers - Hoe zoek je nieuwe paden in transitietijd?

Over de auteurs


Kristel Lammers is directeur van NP RES. Pascale Georgopoulou werkt als thematrekker Volksvertegenwoordiging en Lieke Mulder als thematrekker Energiesysteem infrastructuur bij NP RES.

Inleiding


De Regionale Energiestrategieën (RES’en) zijn zo'n zes jaar onderweg. Het Nationaal Programma RES ging in 2019 van start om de 30 regio's - die zichzelf gevormd hebben - te ondersteunen, stimuleren en faciliteren in het bereiken van hun eigen doel. Dat doel is bijdragen aan het gezamenlijke doel uit het Klimaatakkoord: het opwekken van tenminste 35 TWh grootschalige duurzame elektriciteit op land in 2030. In elke regio bundelden gemeenten, waterschap, provincie(s), netbeheerder, en maatschappelijke organisaties zoals de Natuur en Milieufederatie (NMF), JongRegio en energiecoöperaties, hun krachten en expertise. Ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid. Naast samenwerking in de regio, ontstond ook uitwisseling en verbinding tussen de 30 RES-regio's en met de opdrachtgevers: de koepels Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO), Unie van Waterschappen, departementen en netbeheerders. Een mooie gemeenschap is ontstaan waar energie, betrokkenheid en deskundigheid in zit. We struikelen soms in gezamenlijke onwetendheid vooruit, leren en ontdekken samen en steunen elkaar in de zoektocht naar een duurzame democratische toekomst.

Na zes jaar nemen we de tijd om terug te blikken en vooruit te kijken. Om de regio’s, ons netwerk en onze opdrachtgevers te voeden met inspiratie vroegen we een breed scala aan denkers om hun ideeën in de vorm van een essay op papier te zetten. Het resultaat komt samen in deze essaybundel ‘Nieuwe paden zoeken in transitietijd: reflecties en inspiratie voor het werk in de energietransitie’, online te vinden op www.transitietijd.nl(1).

In dit inleidende verhaal nemen we je mee in een deel van de ontstaansgeschiedenis en reflectie op zes jaar RES. Daarnaast komen de rode draden en adviezen uit de eerste elf essays aan bod. Die inzichten zijn ongetwijfeld ook voor mensen die aan de slag zijn in andere transities lezenswaardig. Zie het als een voorproefje van het moois dat je nog te wachten staat als je er verder induikt, of een managementsamenvatting bij gebrek aan tijd. Tot slot werpen we ook een blik op de toekomst aan de hand van thema's en inzichten uit de elf essays. De essays verschijnen als losse boekjes, zodat we de serie de komende tijd verder kunnen uitbreiden.

De denkers: Derk Loorbach vanuit de transitiekunde, Martijn van der Steen en Robin Hill over Sturing in netwerken, Guido Rijnja over eigenmakers, Geert Teisman over het gebiedsgericht werken, Co Verdaas over energietransitie en ruimte voor de rivieren, Rien Fraanje vanuit de weerbarstige bestuurlijke praktijk, Martien Kuitenbrouwer en collega’s over de waarde van conflict, Marlies Honingh over de maatschappelijke democratie, Romy Dekker en collega’s over verantwoord digitaliseren, Tamara Metze over experimenteren en de pilot-paradox, en Marjolein Dieperink en Greetje Bos over de rol van de overheid als wetgever.

De reeks wordt komend jaar verder uitgebreid, maar voor nu: veel leesplezier!

Waarom de RES?


Zes jaar geleden ging het roer om, gevoed door de ervaringen met het Energieakkoord. In plaats van een ‘klassieke’ aanpak (maakbaarheid, top down, hiërarchisch) werd gekozen voor een regionale, adaptieve en op leren en ontwikkeling gerichte aanpak (iteratief, bottom-up, gedeeld eigenaarschap). De basisgedachte van de RES is gelijkwaardig samenwerken aan de energietransitie op de schaal van de regio. Ieder vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid. De regio leek een ideaal schaalniveau; de gemeentelijke schaal is veelal te klein, die van de provincie veelal te groot. De gedachte was dat het makkelijker zou zijn om het gewenste doel te bereiken als overheden samen met netbeheerders, maatschappelijke organisaties en energiecoöperaties zelf het heft in handen nemen; binnen de kaders van het gezamenlijke nationale doel. Eigenaarschap en zeggenschap vormen de kern, zowel bij decentrale overheden als voor inwoners en energiecoöperaties - via het streven naar 50% lokaal eigendom.

Gelijkwaardig samenwerken vanuit verschillende belangen, behoeften en verantwoordelijkheden vraagt om een andere visie, aanpak en interventies dan de ‘klassieke aanpak’. Wat werkte en wat niet werkte hebben we met elkaar moeten ontdekken. Door goed te luisteren, maar ook door aan te voelen. Door uit te proberen en in te spelen op vragen en behoeften van regio’s en opdrachtgevers. Altijd met het gezamenlijke doel voor ogen en voorbij de eigen belangen van organisaties of individuen.

Veranderend speelveld 

Al werkend werd steeds duidelijker hoe energie onlosmakelijk verbonden is met ons dagelijks leven, de leefomgeving van mensen. Deze elementen zaten al in 2019 in het afwegingskader dat RES-regio’s gebruikten en gaandeweg kregen ze meer en ook een diepere betekenis. Keuzes in het energiesysteem raken aan wonen, werken, vervoer en natuurlijk aan de inrichting van de omgeving. Daarom vragen ze om intensieve samenwerking met bijvoorbeeld volksvertegenwoordigers en maatschappelijke partners. Met experts zoals planologen, dataspecialisten, juristen, participatieprofessionals en economen. Maar vooral met de samenleving: inwoners en ondernemers.

Maatschappelijk klinkt er nu een ander geluid dan in 2019. De samenleving is wakker en heeft zelf tal van ideeën over hoe de energietransitie vorm kan krijgen. Ideeën die elkaar soms versterken en die soms botsen met elkaar of met overheidsbeleid.

De oorlog in Oekraïne maakte in één klap duidelijk dat energie een cruciale publieke voorziening is en toegang tot energie een grondrecht. Nu dat grondrecht af en toe op zijn grondvesten staat te schudden, worden we gedwongen om op een andere manier naar energie en ons energiesysteem te kijken. Energie hangt nauw samen met wonen, economie en vestigingsklimaat, weten we sinds de energiecrisis en het intreden van netcongestie. Dat laatste heeft ook laten zien dat duurzame opwek niet los te zien is van het energiesysteem als geheel. Vraag en aanbod moeten bij elkaar komen en we moeten energie slimmer benutten en opslaan. Want het elektriciteitsnet kan niet op elk moment alle beschikbare of gevraagde energie transporteren.

Beweging: van opwek van duurzame elektriciteit op land naar energie voor iedereen

De RES ontwikkelde zich de afgelopen jaren van een focus op het gezamenlijk doel om in 2030 tenminste 35 TWh duurzame elektriciteit op land op te wekken naar: hoe zorgen we voor energie voor iedereen? Hoe zorgen we dat iedereen op elk gewenst moment kan beschikken over voldoende betaalbare duurzame energie? Hoe doen we dat op een democratische manier? En hoe kunnen de regio’s hieraan bijdragen?

Daarbij is het voortdurend zoeken, leren, afwegen en balanceren. Tussen de behoefte aan betaalbare duurzame warmte en elektriciteit en de acceptatie van wind- en zonneprojecten in de leefomgeving. Tussen schaarse ruimte en transportcapaciteit op het elektriciteitsnet en de behoefte aan meer woningen en het verduurzamen van bedrijven en mobiliteit. Tussen individuele en algemene belangen en perspectieven. Tussen nu en de toekomst. Tussen afbraak en opbouw. De weg vooruit vraagt op alle niveaus om moed, om handelen met de toekomst voor ogen, om andere patronen en gedrag en om lastige keuzes.

Zes jaar RES-inzichten


Regionale samenwerking

Energie-infrastructuur, warmtebronnen, wind- en zonprojecten en Natura2000-gebieden houden zich niet aan gemeente- of provinciegrenzen. Als decentrale overheid kun je het niet alleen, je hebt elkaar nodig. Niet alleen overheden hebben elkaar nodig, ook netbeheerders, marktpartijen en maatschappelijke organisaties en inwoners spelen een belangrijke rol in de energietransitie. De gemeentelijke schaal is dan veelal te klein, die van de provincie veelal te groot.

Samenwerking, verbinding en interactie tussen mensen - gericht op gezamenlijk eigenaarschap - staat centraal in de RES. In een gemeenschap zijn mensen gelijkwaardig en heeft niemand het in z’n eentje voor het zeggen. Dit is ook de kern van de RES-manier van werken: een gemeenschappelijk doel, iedereen draagt bij vanuit eigen motivatie, rol en verantwoordelijkheid Gelijkwaardig samenwerken, vanuit ongelijke rollen. Want gelijkwaardig is niet hetzelfde als gelijk. Ook als je niet hetzelfde bent en niet dezelfde rol en verantwoordelijkheden hebt, kun je het wel eens worden over hoe je de verschillende rollen – of bevoegdheden – in het proces inzet. Over wie, wanneer, wat doet. En dat is niet altijd gemakkelijk. Soms is het noodzakelijk het gesprek op scherp te zetten om verder te komen, om het ongemak en belangentegenstellingen liefdevol op tafel leggen.

Het is een werkwijze die bij uitstek drijft op nieuwsgierig zijn naar de ander. Op je te willen verplaatsen in de ander, als het ware in het hoofd en de ziel van de ander te kruipen. Dat vraagt om luisteren en je oordeel uitstellen, en zelf ook open en eerlijk te zijn in wat jou drijft. Het vraagt om het erkennen van de complexiteit van elkaars realiteit en bereid zijn om daarvan te leren en je standpunten bij te stellen. Het vraagt om te blijven bewegen vanuit het gedeelde toekomstperspectief, ook al staat daarmee het eigen belang op het spel. Zo komen we dichter bij de kern én het gezamenlijke doel. De afgelopen jaren zijn er in de RES-regio’s volop stappen gezet om intensiever en in meer openheid samen te werken en is er meer begrip en waardering ontstaan voor elkaars rol, verantwoordelijkheid en bijdrage aan het grotere geheel.

Wanneer het schuurt in de samenwerking tussen overheden

De uitvoering van plannen en ambities vraagt om keuzes en dat maakt gelijkwaardig samenwerken niet makkelijk. Zeker niet als overheden ook hun hiërarchische rol en verantwoordelijkheid vanuit het huis van Thorbecke (moeten) inzetten om de gezamenlijk afgesproken doelen op tijd te bereiken. Het eigen belang en het gezamenlijke belang stroken vaak niet met elkaar als de plannen concreter worden. Of nieuwkomers voelen in de samenwerking minder verbinding met eerdere gezamenlijke afspraken. Wanneer na verkiezingen nieuwe volksvertegenwoordigers en bestuurders hun intrede doen, is het (opnieuw) zoeken naar de gemeenschappelijke taal en gedeelde opgave. Aan de oppervlakte lijkt men elkaar te verstaan, maar hoe concreter het gesprek wordt, hoe meer verschillen en belangen er aan het licht komen, alsook het besef dat je op andermans schouders staat. In dagelijkse gesprekken treedt veel spraakverwarring op en het is een kunst om ‘zo dicht mogelijk langs elkaar heen te praten’.

Dan schuurt het soms flink en tegelijk is dat soms ook gewoon nodig om vooruit te komen. Concreetheid in de uitvoering vraagt om precieze en scherpe keuzes. Het maken van die keuzes en het verdelen van lusten en lasten is vaak pijnlijk. Het is menselijk die te willen vermijden. Maar iedereen die ooit iets ergs te boven is gekomen, weet dat je niet om de pijn heen kunt. Je moet dwars door de wind. Vol in die tegenwind wordt de neiging om te remmen, te twijfelen of in schuldvragen te spreken groter. Stoppen is geen optie, want uit stilstand valt er niet te sturen. En juist in dat sturen hebben we elkaar nodig.

Onze neiging bij tegenslag is om ons terug te trekken in onze eigen organisatie of afdeling, veel aan interne beraadslaging te doen, totdat we een oplossing hebben bedacht en klaar denken te zijn. Maar het terugtrekken in de eigen organisatie komt het gesprek met elkaar niet ten goede. Juist als het niet zo lekker loopt, of je het gewoon even niet weet blijkt elkaar opzoeken van onmetelijke waarde te zijn. Door op lastige momenten, op het scherpst van de snede met elkaar in gesprek te gaan en te blijven, kan er begrip, vertrouwen en nieuwe energie ontstaan: welke feiten liggen op tafel, wat is mijn rol en verantwoordelijkheid, wat is onze gezamenlijke visie?

Gelukkig zijn dingen maar zelden zwart-wit en is er in de RES vaak plaats voor kritische vragen, een goed gesprek en voor balanceren tussen eigen belang en collectief belang. Ondanks of juist dankzij die ruimte voor afstemming, overweging, ongemak en nuance, is er jarenlang iedere dag een klein stapje vooruit gezet. Het accepteren van de onvolmaaktheid van het RES-proces biedt ook de mogelijkheid om vergissingen onder ogen te zien en nieuwe vrije denkruimte te creëren. Het stelt ons in staat om keer op keer te erkennen dat wij het ook allemaal niet weten, de rommeligheid van het proces te accepteren en vooruit struikelend tot creatieve oplossingen voor de toekomst te komen. Zo komt verandering op gang in de interactie tussen mensen.

Die veranderingen gebeuren meestal niet dankzij de formele lijn, maar juist door bevlogen mensen met een groot en divers netwerk en het vermogen andere mensen te verbinden aan een thema. Met die kennis in het achterhoofd passen de landelijke en provinciale tekentafels waarop plannen en beleid geformuleerd worden, enige bescheidenheid. Beleid, kaders en plannen zijn belangrijk: ze bieden richting en sturing. Tegelijk schuilt in het maken ervan een verlangen naar maakbaarheid: in controle zijn en de werkelijkheid kunnen beheersen. De keerzijde daarvan is onbedoeld verloren raken in technocratie. Voor daadwerkelijke verandering heeft de papieren wereld de realiteit en bevlogen mensen nodig: daar wordt de verandering gemaakt. De transitie vraagt daarom om een slim samenspel tussen sturing en regie ‘van bovenaf’ én creativiteit en initiatieven van onderop ruimte geven.

Techniek, regels en geld zijn hierbij belangrijk maar niet zaligmakend. De energietransitie is vooral een sociale maatschappelijke transitie. Met de RES is een poging gedaan om vanuit gedeeld eigenaarschap en een gemeenschappelijk toekomstperspectief met bestuurders, ambtenaren, volksvertegenwoordigers, netbeheerders, maatschappelijke partijen, ondernemers en inwoners aan de regionale energietransitie te werken. Daarbij zijn bewegingen op gang gekomen: van mensen die zich zorgen maken en geraakt worden door de energietransitie. En ook van mensen die actief willen bijdragen aan een duurzame toekomst Dat laatste zien we bij initiatieven als energiehubs, energiecoöperaties, publieke ontwikkelbedrijven. Daarmee is een groter bewustzijn ontstaan bij mensen over de gevolgen van de energietransitie en daarmee ook over het belang van het gesprek over de (gewenste) ontwikkelingen in een gebied en de rol en noodzaak van duurzame energie daarin. We zien dat in RES-stuurgroepen en -werkgroepen volop plaatsvinden. Deze beweging maakt de transitie onomkeerbaar.

De complexiteit en het ongemak van de transitie

Het speelveld van de RES is voortdurend in beweging – leefomgeving, energiesysteem, maatschappelijke en politieke betrokkenheid – en dat in dertig regio’s tegelijk. Dat leidt onlosmakelijk tot reuring. In de RES wensten we onderlinge verbindingen tussen de leefomgeving, het energiesysteem en de samenleving. Maar nu die verbinding daadwerkelijk is aangegaan, zien we ook de strijd plaatsvinden in en om de ruimte. In deze strijd dreigt de bedoeling achter de energietransitie uit het oog te raken.

De kern is dat we over veertig jaar ook nog willen wonen, werken en verplaatsen. In die zin is een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening een middel en geen doel op zich. Dat middel passend maken voor onze huidige wensen en doelen én onze toekomstige behoeften, vraagt om een andere inrichting van het energiesysteem en dus ook een maatschappelijke, economische en institutionele omslag. Daarvoor is het noodzakelijk om te spreken over hoe we komen tot een duurzaam, toegankelijk en rechtvaardig energiesysteem. In die gesprekken is veel aandacht gericht op het ongemak dat volgt uit de keuzes die we hebben gemaakt of uit de keuzes die we nog moeten maken met elkaar. Te weinig gaat het gesprek over energie als een grondrecht voor iedereen.

Eén ding speelt bij die keuzes altijd: de trekkracht tussen het individuele, lokale belang – van inwoners, bestuurders, raadsleden, et cetera – en het collectieve, regionale belang. Ook is er vaak spanning tussen het behouden en beschermen van de bestaande situatie, en doen wat nodig is voor een leefbare toekomst. Dan is het juist belangrijk om dat gezamenlijke doel voor ogen te houden. Niet voortploeteren in het bestaande, maar onderzoeken hoe het verder moet. Want niet de status quo, maar radicale vernieuwing is noodzakelijk voor de omslag naar een toekomstbestendig energiestelsel.

Rode draden elf essays


De schrijvers van de essays ‘Nieuwe paden zoeken in transitietijd: reflecties en inspiratie voor het werk in de energietransitie’ zijn net oude cartografen. Cartografen verzamelden de verhalen van ontdekkingsreizigers, zeelieden en handelaren en maakten daar een samenhangend beeld van. Ze maakten gebruik van hulpmiddelen om te navigeren. En omdat niet elk gebied nauwkeurig kon worden gemeten, laat staan bezocht, gebruikten cartografen vaak symboliek en hun creativiteit.

Deze denkers inspireren ons op een soortgelijke ontdekkingsreis, die van de energietransitie. De energietransitie is veelal onontgonnen terrein - de exacte routes die ons bij de gewenste toekomst zullen brengen zijn vaak onbekend. Het is pionieren in een landschap zonder duidelijke paden. Elke denker richt zich op een aspect of instrument dat helpt in het ontdekken en samen tekenen van de kaart. Ieder vanuit hun eigen expertise, schijnen zij licht op nieuwe paden van (stapsgewijze) radicale vernieuwing. Zij helpen ons uit te zoomen en bieden een uitgestoken hand in het zoeken van het juiste pad.

De energietransitie is complex en gelaagd. De overgang van fossiele naar duurzame energiebronnen vereist fundamentele veranderingen. Oude systemen moeten (deels) worden afgebroken en nieuwe structuren moeten worden opgebouwd. Veranderingen gaan onvoorspelbaar en schoksgewijs. De essays onderschrijven dat een transitie niet zonder frictie verloopt. Traditionele manieren van werken, vaak gericht op stabiliteit, hiërarchie en sectorale focus schieten tekort. De energietransitie vraagt volgens de denkers om meer adaptieve sturing, eigenaarschap en samenwerking tussen verschillende partijen.

Veel mensen die werken aan de energietransitie worstelen met grote vragen: Hoe zorgen we dat iedereen mee kan lopen over de nieuwe paden richting een duurzaam energiesysteem? Hoe zorgen we voor een eerlijke verdeling van schaarste in tijden van verandering en polarisatie? Hoe zorgen we voor duurzame energie voor iedereen nu én in de toekomst? De essays bieden steun en richting in het zoeken naar de antwoorden. De vijf rode draden die nu volgen, bevatten alvast een aantal inzichten. Met aansluitend nog drie ‘meegevers’: een samenvatting van de adviezen van de essayschrijvers.

Zoeken naar nieuw evenwicht: sociale, maatschappelijke en technische verandering

De energietransitie is naast een technische verandering, ook een sociaal maatschappelijke, institutionele en economische verandering. Deze vereist nieuwe vormen van samenwerking, co-creatie en coproductie tussen overheden, inwoners en bedrijven. Er is vanuit klimaatoogpunt haast geboden om de doelen te halen en tegelijkertijd zien we dat dit leidt tot weerstand onder inwoners en conflicten tussen verschillende belanghebbenden. Hoe kunnen we deze spanning effectiever maken?

Derk Loorbach noemt het “een evolutionair patroon dat zich vooral kenmerkt door het schoksgewijze en onvoorspelbare: een regime raakt uit evenwicht en transformeert relatief snel richting een nieuw evenwicht". Volgens Loorbach vereist de transitie een nieuw speelveld met nieuwe regels. Deze ontstaan niet vanuit ‘oud denken’. Hij benadrukt de noodzaak van transitiemanagement als een aanpak die rekening houdt met deze fundamentele systeemveranderingen en waarde creatie. Martijn van der Steen wijst op de 'puzzel' van sturing en uitvoering in een context waar zowel lokale initiatieven als nationale doelen samenkomen. Ook hij vindt dat er nieuwe manieren van samenwerking en besluitvorming nodig zijn, waarbij centrale en decentrale benaderingen in balans zijn met elkaar. "Lokaal eigenaarschap van bijvoorbeeld windmolens en zonnepanelen kan leiden tot een duurzamer én rechtvaardiger energiesysteem, maar is ook complex en vergt niet alleen technische maar ook sociale innovatie."

“Het recht op een gezonde en veilige leefomgeving hangt nauw samen met sociale grondrechten” volgens Marlies Honingh. De energietransitie ziet zij als een proces van bestuurlijke en maatschappelijke verandering, waarbij democratie het ankerpunt is. Hoe dat werkt? Democratische waarden geven richting in de sturingsrelaties en besluitvormingsprocessen die nodig zijn binnen de energietransitie. Democratie is niet statisch, er moet ruimte zijn voor continue aanpassing en betrokkenheid van diverse actoren. Ze gebruikt de metafoor van 'zeilen op stromend water' om de noodzaak te illustreren van flexibiliteit en het omgaan met onverwachte omstandigheden in de transitie.

Ook Co Verdaas ziet dat de energietransitie afhankelijk is van samenwerking en kennisdeling buiten formele structuren. Hij gebruikt daarvoor de term 'tussenruimte' als een plek waarin complexe maatschappelijke opgaven worden aangepakt. "De tussenruimte biedt weliswaar geen panklare oplossingen, maar helpt wel om met elkaar intelligent vooruit te struikelen." Hij ziet deze ruimte als een aanvulling op democratische structuren. Een ruimte die helpt om maatschappelijke betrokkenheid en gedeeld eigenaarschap te vergroten.

"Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren", ziet Rien Fraanje. De energietransitie vraagt om bestuurlijke duidelijkheid en daadkracht, vooral bij de verdeling van schaarse middelen zoals ruimte en energie. “Maar op enig moment moet iemand de finale afweging maken tussen die botsende belangen en daarover verantwoording afleggen”. Hij benadrukt dat provincies hier een cruciale rol hebben als de meest geschikte bestuurslaag voor de besluitvorming, in samenwerking met gemeenten en andere lokale actoren. Hij pleit voor een bestuurlijke benadering die rekening houdt met de behoeften van verschillende stakeholders.

De noodzaak voor betrokkenheid en rechtvaardigheid

De energietransitie roept vragen op over de rechtvaardige verdeling van de lasten en lusten. Terwijl de kosten van de energietransitie nu al voelbaar zijn, worden de maatschappelijke voordelen van de transitie pas op lange termijn merkbaar. Betrokkenheid, zeggenschap en eigenaarschap zijn essentiële ingrediënten voor een rechtvaardige energietransitie en helpen conflicten te voorkomen of beslechten.

Het essay 'Van conflictdynamiek naar rechtvaardig verdelen' van Martien Kuitenbrouwer gaat over rechtvaardige verdeling van schaarste. Ze benadrukt hoe essentieel distributieve rechtvaardigheid is: een eerlijke verdeling van lusten en lasten. Windprojecten hebben hiermee bijvoorbeeld invloed op het sociale weefsel en onderlinge verhoudingen in lokale gemeenschappen. Helderheid over uitgangspunten en principes zoals "de vervuiler betaalt" en "sterkste schouders dragen de grootste lasten" helpt om conflicten te voorkomen. Participatie en betrokkenheid bij besluitvormingsprocessen zijn essentieel, met oog voor lokale waarden en erkenning van de belangen van inwoners.

Ook Guido Rijnja benadrukt in zijn essay het belang van een eerlijk proces dat inwoners respecteert en hun belangen erkent. Inwoners vinden betrokkenheid en gehoord worden vaak nog belangrijker dan de uitkomst zelf. Rijnja benadrukt dat deze rechtvaardigheidsbeleving cruciaal is voor het vertrouwen in de overheid. "Het vermogen tot vertrouwen, die eigenschap om een risico te nemen, in de verwachting dat de ander je niet laat vallen." Dit versterkt de bereidheid van ‘eigenmakers’ om de kloof te overbruggen tussen persoonlijke, lokale belangen en bredere maatschappelijke of collectieve doelen.

We zijn op weg naar een diepgaande verandering van het energiesysteem. Welke manieren zijn er om de lappendeken van plaatselijke toekomstdromen en bewezen duurzame innovaties daarin samen het verschil te laten maken? Dat onderzoekt Tamara Metze in haar essay. Ze benadrukt de noodzaak om inclusieve processen te hanteren in experimenten binnen de energietransitie. Met bredere maatschappelijke betrokkenheid kunnen de voordelen van innovatie eerlijker worden verdeeld en rechtvaardige oplossingen op schaal worden toegepast.

Draagvlak en rechtvaardigheid zijn thema’s die ook bij de digitalisering van de energietransitie centraal staan. Digitalisering moet, volgens Romy Dekker en haar collega’s, bijdragen aan zowel duurzame als eerlijke oplossingen. Waarbij zowel privacy en veiligheid als publieke waarden worden beschermd. Dit betekent dat digitale innovaties niet alleen functioneel moeten zijn, maar ook sociaal verantwoord en inclusief. Lokale betrokkenheid is daarbij noodzakelijk.

Rechtvaardigheid is een verdelingsvraagstuk, waarbij de schaarse infrastructuur en energie eerlijk verdeeld moeten worden. Juridische spelregels en transparantie in de verdeling van beperkte middelen zijn fundamenteel voor het gevoel van rechtvaardigheid en acceptatie van beslissingen, volgens Marjolein Dieperink en Greetje Bos.

Centraal en lokaal: keerzijde van dezelfde medaille

Diverse denkers adviseren een balans te vinden tussen centrale kaders die richting geven en lokale initiatieven die flexibel kunnen inspelen op regionale en lokale behoeften. Dit vereist centrale sturing die ondersteunend en flexibel is en tegelijkertijd ruimte biedt voor lokale initiatieven en maatwerk.

Centrale sturing en lokale autonomie speelt in elke transitie. Ook hier is het zoeken naar wat regel je hoe en waar. Marjolein Dieperink en Greetje Bos signaleren in hun essay in de huidige wetgeving knelpunten die vaak de lokale autonomie beperken. Denk daarbij aan restricties op decentrale netwerken en energiehubs. Versoepeling van regels om lokale initiatieven meer ruimte te geven zal bijdragen aan efficiënter gebruik van de elektriciteitsinfrastructuur en het verminderen van netcongestie. Martijn van der Steen gaat in op het belang van regionale coalities en gedeeld eigenaarschap om het energievraagstuk effectief aan te pakken. Hij pleit voor een balans tussen lokale autonomie en centrale kaders, waarbij centrale sturing nodig is voor prioriteiten en richting, maar lokale partijen hun eigen invulling en aanpassingen kunnen maken. In het energiesysteem van de toekomst wordt een deel van de energie centraal opgewekt (bijvoorbeeld op zee) en een ander deel lokaal, zoals met zonnepanelen en windmolens. Zowel centrale als regionale spelers moeten gezamenlijk werken aan een gedeelde balans op het energienetwerk. Rien Fraanje ziet hier een grotere rol voor de provincie.

Decentrale oplossingen zijn het fundament voor de energietransitie, stelt Derk Loorbach. Hij pleit voor een aanpak waarin decentrale initiatieven niet alleen mogelijk zijn, maar het vertrekpunt vormen. Het centrale systeem wordt aangepast om deze lokale initiatieven te ondersteunen. Maatwerk en zelforganisatie zijn belangrijk voor lokale gemeenschappen, maar Loorbach erkent ook dat het centrale systeem nodig blijft.

“In transities draait het om een balans tussen eigen doelen en gedeelde waarden, waar ieder zijn rol in speelt”, volgens Geert Teisman. Zowel formele als informele besluitvorming zijn noodzakelijk om een werkbare balans te vinden tussen centrale sturing en lokale autonomie. Platforms en lichte samenwerkingsstructuren geven decentrale partijen ruimte voor creatief maatwerk, terwijl het centrale beleid algemene doelen en richtlijnen biedt. Hij pleit daarom voor ‘tweebenigheid’.

Adaptieve sturing en werken in de ‘tussenruimte’

De complexiteit van de energietransitie vraagt om een adaptieve aanpak, waarbij verschillende partijen samenwerken in een ‘tussenruimte’. Hier kunnen nieuwe ideeën worden verkend en gedeeld, terwijl besluitvorming later in de democratische arena's plaatsvindt. Dit is noodzakelijk om snel te kunnen reageren op veranderende omstandigheden in de energietransitie maar kan op gespannen voet staan met formele besluitvormingsprocessen. Die vergen tijd en zijn gebaseerd op stabiliteit en voorspelbaarheid.

In diverse essays komt de ‘tussenruimte’ aan de orde. Deze ruimte biedt ‘vrijheid in gebondenheid’ en laat ruimte voor dialoog, reflectie en experimenten zonder dat beslissingen onmiddellijk formeel worden bekrachtigd. Co Verdaas beschouwt de tussenruimte als een plek waar kennis, ervaring en gezamenlijke inzichten worden ontwikkeld om complexe opgaven zoals de energietransitie aan te pakken. Voor Marlies Honingh is de tussenruimte een “denkbeeldig afgebakende lege ruimte” die mensen in staat stelt om zonder vooroordelen en op basis van echte nieuwsgierigheid naar elkaar te luisteren. Zo ziet Guido Rijnja de tussenruimte ook, als een omgeving die gezamenlijke verantwoordelijkheid en eigenaarschap stimuleert. Volgens Geert Teisman wordt de tussenruimte gekenmerkt door informele platforms waar verschillende partijen samenkomen om te leren en nieuwe oplossingen te creëren. Experimenteeromgevingen zijn tussenruimtes om het probleem vanuit verschillende probleemdefinities en verschillende wetenschappelijke disciplines te onderzoeken, volgens Tamara Metze.

Diverse denkers benadrukken dat de tussenruimte vooral op regionale schaal effectief is. Hier komen lokale en nationale belangen samen. Het geeft betrokkenen de kans om gezamenlijk de vertaalslag van beleid naar praktijk te maken. De tussenruimte fungeert zodoende als brug tussen het centrale beleid en lokale uitvoering. Binnen de energietransitie is er geen centrale plek of organisatie met volledige controle, zegt Co Verdaas. Diverse spelers hebben formeel rollen en verantwoordelijkheden, maar er is meer nodig. In de tussenruimte vindt reflectie, dialoog en ‘joint fact finding’ plaats zonder directe verantwoording. Hij waarschuwt echter dat deze ruimte geen vervanging is voor formele besluitvorming en dat ze enkel succesvol is wanneer alle betrokkenen de grenzen ervan respecteren.

In vergelijkbare termen introduceert Geert Teisman een ‘tweebenige’ aanpak, waarbij formele sturing wordt gecombineerd met adaptieve regie. Formele besluitvorming is gericht op doelen, terwijl adaptieve regie zorgt voor waardecreatie door te leren en gezamenlijk oplossingen te zoeken. Teisman ziet deze combinatie als essentieel voor succesvolle transities. Dit informele netwerk is cruciaal voor het bevorderen van de transitie, omdat er ruimte is voor samenwerking en kennisuitwisseling die niet strikt door regels wordt beperkt.

Adaptieve sturing is noodzakelijk voor het beheren van de complexiteit in de energietransitie, volgens Martijn van der Steen. Hij stelt dat sturing vanuit zowel het lokale als centrale niveau flexibel moet zijn om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden en om regionale coalities te stimuleren. Dat leidt tot gedeeld eigenaarschap.

Marjolein Dieperink en Greetje Bos benadrukken de noodzaak van adaptieve (lees: experimentele) regelgeving. Flexibele kaders en regels hebben het voordeel dat er beter kan worden gereageerd op nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen binnen de energietransitie. Dit adaptieve regelkader maakt het mogelijk voor lokale overheden en actoren om sneller te schakelen en oplossingen te implementeren zonder telkens op een wetsaanpassing te hoeven wachten.

Digitalisering en wetgeving als versnellers van de transitie

Digitalisering biedt kansen voor betere planning en beheer van de energietransitie. Maar het moet verantwoord gebeuren en rekening houden met privacy en veiligheid. Innovatie en technologische vooruitgang kunnen ongelijkheid vergroten als niet alle groepen gelijke toegang hebben tot de voordelen van de transitie. Daarnaast moet de wetgeving worden aangepast om sneller in te kunnen spelen op de eisen van een duurzaam energiesysteem.

Romy Dekker, Rinie van Est en Kyra Delsing stellen dat digitalisering cruciaal is voor een decentraal en duurzaam energiesysteem. Digitale technologieën, zoals sensoren en slimme meters, maken het mogelijk om vraag en aanbod van energie lokaal af te stemmen. Deze technologie kan ook ruimtelijke planning en energiebeheer ondersteunen. Tegelijkertijd waarschuwen ze voor overschatting van de voordelen. Digitalisering vraagt om zorgvuldige afweging van risico’s, zoals privacy verlies en ongelijke verdeling van voordelen.

Ook Tamara Metze benadrukt dat digitale technologie lokaal vraag en aanbod beter kan afstemmen, waardoor de netcapaciteit efficiënter wordt gebruikt. Deze hubs verminderen piekbelasting en kunnen CO₂-uitstoot verlagen, wat de transitie versnelt.

Naast digitalisering kan ook wet- en regelgeving de energietransitie versnellen of juist vertragen. Bestaande wetgeving kan versnelling belemmeren door gebrek aan integrale afweging. Fragmentatie tussen nationale en Europese wetgeving zorgt voor inefficiënties en lange besluitvormingstrajecten. Volgens Marjolein Dieperink en Greetje Bos is een duidelijke, op de NPE (Nationaal Plan Energiesysteem) gebaseerde wetgeving nodig, die publieke en private partijen zekerheid biedt. Ze bevelen transitiewetgeving en een projectenwet aan om flexibiliteit te bieden tijdens de transitie en om doorlooptijden te verkorten.

Meegevers


We kunnen het niet doen zoals we het altijd deden. Dat laten de denkers en de praktijk van de regio’s ons zien. In de essays worden diverse adviezen gegeven aan eenieder die betrokken en aan de slag is in de energietransitie. De kern van die adviezen hebben we samengevat in drie meegevers.

Betere betrokkenheid en transparante communicatie met andere instrumenten en meer inclusiviteit

Neem inwoners en ondernemers serieus en zorg voortdurend voor betrokkenheid en transparante communicatie, zodat lokale belangen en zorgen beter worden meegenomen in de besluitvorming. Draagvlak ontstaat niet alleen door informatie te delen, maar vooral door inclusieve en open processen waarin deelnemers hun invloed werkelijk voelen. Dus niet alleen door meningen op te halen, maar inwoners te betrekken in het creëren van oplossingen, waardoor zij meer eigenaarschap ervaren over de energietransitie.

Guido Rijnja benadrukt dat effectieve participatie start met ‘gemeenschappelijk maken’, waarbij betrokkenen het gevoel krijgen dat de energietransitie ook hun project is. Open het gesprek met vragen als “van wie is deze opgave?" en geef ruimte aan het ‘stille midden’, de minder uitgesproken stemmen die vaak worden gemist in publieke debatten. Deze benadering bevordert co-oriëntatie, waarbij mensen gezamenlijk de communicatievorm en inhoud bepalen. Mensen voelen zich met deze benadering eigenaar van de transitie, wat hun betrokkenheid en draagvlak versterkt.

Marlies Honingh adviseert participatie te hanteren dat uitgaat van inclusiviteit, deliberatie en respect voor pluralisme. En dat gericht is op dat elke stem serieus wordt genomen in de afweging van het algemeen belang. Dit vereist openheid en flexibiliteit, zodat inwoners niet alleen gehoord worden maar ook werkelijk invloed hebben op beslissingen in raden, Staten en algemeen bestuur van waterschappen. Ze stelt dat het belangrijk is om vooraf een democratisch kader vast te stellen en om met een onpartijdige houding naar de zorgen en ideeën van alle betrokkenen te luisteren. Martien Kuitenbrouwer voegt hieraan toe: “een weldoordacht procesontwerp met oog voor de samenhang tussen de verschillende belangen, zorgen en behoeften van alle actoren in het speelveld kan daarbij helpen.”

Co Verdaas beschouwt de ‘tussenruimte’ als een platform voor betekenisvolle participatie. Participatie is zinvol wanneer deze plaatsvindt in een context waar geen vaste uitkomst is opgelegd, maar waar samen reflectie, dialoog en ‘joint fact-finding’ mogelijk zijn. Door participanten vrij te laten in deze tussenruimte, kunnen ze zelf oplossingen verkennen en vinden. Dit proces van gezamenlijk leren en experimenteren verhoogt het draagvlak, doordat mensen zich gehoord en betrokken voelen.

Dat geldt ook voor adaptieve platforms en informele netwerken voor participatie, waar stakeholders op een informele manier kunnen bijdragen en leren. Geert Teisman stelt dat de participatie moet plaatsvinden in een omgeving waar beleid zich kan aanpassen aan de input van participanten. Dat betekent wel dat beleidsmakers open moeten staan voor feedback. Deze benadering, de ‘tweebenige sturing’, helpt om participanten daadwerkelijk invloed te geven.

Volgens Romy Dekker en Kyra Delsing kunnen digitale hulpmiddelen zoals ‘digital twins’ participatie versterken door complexe gegevens visueel te maken en zo toegankelijker voor inwoners. Door data begrijpelijk en beschikbaar te maken, kunnen inwoners beter geïnformeerd beslissingen nemen en zich meer betrokken voelen.

Centrale kaders die lokale ontwikkelingen ondersteunen

Zorg dat RES’en hun plannen effectief kunnen realiseren en dat lokaal maatwerk kan samengaan met het realiseren van nationale doelen en opgaven. Diverse denkers adviseren meer balans te vinden tussen centrale kaders die richting geven en lokale initiatieven die flexibel kunnen inspelen op regionale behoeften. Dit vereist centrale sturing die ondersteunend en flexibel is.

‘Puzzelen via B’ noemt Martijn van der Steen het. Hierbij wordt uitgegaan van regionale coalities en gedeeld eigenaarschap om vraag en aanbod in balans te brengen. Centrale kaders bieden ondersteuning waar nodig, maar regionale autonomie en maatwerk zijn leidend. Essentieel is dat elke regio vanuit eigen prioriteiten kan werken binnen de door het centrale niveau gestelde hoofdlijnen.

Geert Teisman ziet met zijn ‘tweebenige’ aanpak dat formele sturing een stabiele basis biedt, terwijl adaptieve regie lokale innovaties en maatwerk stimuleert. Dit vraagt van centrale overheden dat ze flexibel blijven en openstaan voor voorstellen vanuit lokale initiatieven die bijdragen aan de transitie. Dat is verre van eenvoudig. Maar, zegt Teisman, “voortgang binnen transities betekent niet per se snelheid; het gaat om duurzame stappen vooruit.”

Aangepaste wetgeving kan helpen om lokale energie-initiatieven mogelijk te maken, zoals energiehubs en private netwerken. Huidige regels beperken lokale initiatieven soms onnodig, en Marjolein Dieperink en Greetje Bos adviseren om regelgeving zo in te richten dat lokale projecten gemakkelijker kunnen bijdragen aan de nationale energiedoelen.

Decentrale oplossingen zijn niet alleen een aanvulling, volgens Derk Loorbach, maar een centraal uitgangspunt binnen de energietransitie. Hij pleit voor een transitiestrategie waarin het centrale regime samenwerkt met lokale initiatieven om een sociaal, ecologisch en economisch duurzaam systeem op te bouwen. Dit vereist dat het centrale niveau bepaalde verouderde structuren loslaat om decentrale innovaties de ruimte te geven.

Kneedbaar beleid vanuit tweebenigheid

Diverse denkers wijzen op het belang van flexibele sturing die ruimte biedt voor aanpassingen en leren tijdens de energietransitie. Concreet adviseren ze om beleid ‘kneedbaar’ te houden, zodat het kan reageren op nieuwe inzichten en omstandigheden, en om informele platforms te gebruiken voor het testen van nieuwe ideeën voordat ze formeel worden vastgesteld.

Geert Teisman wil dat organisaties openstaan voor het aanpassen van hun beleid op basis van externe input en samenwerking. Dit betekent dat beleid bewust ‘kneedbaar’ moet blijven, waarbij ambtenaren en bestuurders flexibel reageren op wat wordt geleerd in de praktijk. Door verantwoordingsmechanismen aan te passen, wordt de waardecreatie uit deze adaptieve aanpak erkend. Formele sturing geeft richting en structuur. Maar de energietransitie heeft daarnaast informele platforms nodig. Deze fungeren als leeromgevingen waarin nieuwe oplossingen kunnen worden ontwikkeld door samenwerking en experiment.

Martijn van der Steen pleit voor een aanpak waarin centraal beleid wordt aangepast aan de verschillende regionale omstandigheden. Hij gebruikt de metafoor van ‘puzzelen’, zonder van tevoren te weten welk plaatje op de doos staat. Lokale actoren gaan samen op zoek naar de juiste oplossingen. En beleidsmakers erkennen dat oplossingen niet eenduidig zijn en dat door samen te werken met regionale coalities, maatwerk mogelijk is. Door deze regionale samenwerking ontstaat een balans tussen centrale richtlijnen en de flexibiliteit die lokaal nodig is.

Ook Derk Loorbach ziet dat transities voortdurend veranderen en dat sturing daarom adaptief en reflexief moet zijn. Hij pleit voor het loslaten van verouderde structuren en voor een aanpak waarin beleid regelmatig wordt aangepast op basis van nieuwe inzichten en veranderingen in de maatschappij en technologie. Daarvoor is een governance nodig waarin regelmatig wordt geëvalueerd en ruimte is voor aanpassing. Hij ziet dit als een manier om te voorkomen dat vastgelopen structuren de energietransitie tegenwerken.

Tenslotte

Oude cartografen hadden een fascinerend vak – ze combineerden wetenschap, kunst en verbeelding om kaarten te maken van de wereld, vaak zonder dat ze het volledige landschap ooit met eigen ogen hadden gezien. Dankzij hun aanpak en vastberadenheid konden ontdekkingsreizigers en handelaren veilig navigeren door onbekende wateren en landen verkennen. Voor allen die betrokken zijn bij de energietransitie bieden de denkers hun eigen beelden om te helpen navigeren in de energietransitie. Nog niet alles is in kaart gebracht, maar wat niet is kan nog komen!

Nieuwe paden zoeken in transitietijd: hoe gaan we samen verder?


”Kun je me misschien ook vertellen welke weg ik nu moet nemen?” vraagt Alice aan de Kat. “Dat hangt er heel erg vanaf waar je naartoe wilt,” antwoordt de Kat. “Dat maakt mij niet zo veel uit,” zegt Alice. “Dan maakt het ook niet uit welke weg je neemt,” zegt de Kat(2). We weten waar we vandaan komen, we weten waar we staan én we weten waar we naar op weg zijn: een duurzame toekomst met daarin voldoende beschikbare en betaalbare energie voor iedereen om te wonen, werken en verplaatsen.

En dan nog zijn er tal van paden te kiezen. Hoe vind je dan het juiste pad? En wat is eigenlijk het juiste pad? Ergens weten en voelen we aan dat er niet één juist pad is voor ons allemaal. Al doen we nog zo ons best om alle plannen en planningen op elkaar af te stemmen, nog integraler te werken, beter te monitoren of bij te sturen met indicatoren. Het kiezen van het juiste pad is afhankelijk van tal van grijpbare en minder grijpbare regionale en lokale factoren zoals netcongestie, ruimtegebrek, behoeften van inwoners en politici, onderling vertrouwen, sociaal weefsel, historie en ga zo maar door. Zaken waar je slechts gedeeltelijk invloed op hebt, en waarbij de tijdsgeest en de fase van de transitie ook bepalend zijn.

Zes jaar RES hebben laten zien dat gezamenlijk eigenaarschap en het hebben van een gemeenschappelijk doel cruciaal zijn gebleken. Net als de mate van flexibiliteit om in te spelen op de veranderende omstandigheden. En het besef dat menselijke factoren minstens zo bepalend zijn als geld, structuur en governance.

Diverse regio’s hebben de afgelopen periode de samenwerking in regionaal verband verbreed. Naast duurzame opwek gaat het dan vaak ook over warmte- en energiebesparing, energiehubs en lokaal eigendom en netinfrastructuur. En ze hebben elkaar gevonden en door de samenwerking meer bewustzijn en begrip gekregen voor de ander. Hier zijn brede samenwerkingstafels ontstaan zoals de Friese en Drentse Energietafels, de Groninger Energieaanpak en de Brabantbrede Stuurgroep. Samen werken provincie, gemeenten, netbeheerder, waterschap en maatschappelijke partners daar aan de regionale energietransitie. In andere regio’s is men zoekend naar de manier waarop en in welk verband ze de komende periode willen samenwerken.

De ruimte nemen en krijgen om het eigen juiste regionale pad te vinden, daarover ervaringen te delen met lotgenoten en voeding, inspiratie en ondersteuning te krijgen bleek de afgelopen jaren cruciaal voor de regio’s. Net als de verantwoordelijkheid en het eigenaarschap om bij te blijven dragen aan het grote geheel. Zolang we het gezamenlijke doel voor ogen houden - een duurzaam democratisch energiesysteem voor wonen, werken en vervoer - zijn er meerdere wegen en tempo’s mogelijk zonder elkaar kwijt te raken. En komen afzonderlijke wegen en olifantenpaadjes soms ook weer bij elkaar. Uiteindelijk is het vaak de chemie tussen mensen en organisaties die het succes maakt, niet alleen de inhoud.

De meest fantastische initiatieven ontstaan doordat mensen in de praktijk elkaar vinden en er samen de schouders onder zetten. Deze initiatieven laten de kracht van de transitie zien, zoals in Teuge, op de Mars, de nieuwbouwwijk Republica, publiek ontwikkelbedrijf Hart van Brabant, energiecoöperatie Betuwewind en de vele andere voorbeelden die ook te vinden zijn als praktijkverhaal op de website van NP RES(3). Dit zijn plekken waar mensen zelf eigenaarschap nemen, en daarmee het deelgeverschap(4) vormgeven. Of het nu een inwoner, ondernemer, bestuurder, volksvertegenwoordiger of ambtenaar is. Hier zie je de transitie vooruitgaan én menselijk worden. Deze beweging kan alleen maar sterker worden.

Wij kijken terug op zes mooie jaren waarin veel moois gebeurd is en kijken vooral ook vooruit naar wat regio’s de komende tijd nodig hebben om iedere dag een stapje vooruit te blijven zetten in de energietransitie. Daarbij blijven we ons richten op waardevolle ontmoetingen, gezamenlijke kennisontwikkeling en -uitwisseling en innovatie. Vanuit een gelijkwaardige samenwerking met de opgave voor ogen: een duurzame toekomst met iedereen, waarin er energie is voor iedereen. En waarin we oog hebben voor elkaar, want mensen maken de transitie.

"Nou, nu we elkaar hebben gezien," zei de Eenhoorn tegen Alice: "als jij in mij gelooft, geloof ik ook in jou."(5)

Referenties


  1. Transitietijd: www.transitietijd.nl
  2. Alice’s Adventures in Wonderland, hoofdstuk 6
  3. Praktijkverhalen | Regionale Energiestrategie: https://regionale-energiestrategie.nl/praktijkverhalen/default.aspx
  4. https://www.ubuntusociety.nl/columns/deelgever ("Niet alleen nemen, maar ook geven. We maken deel van een gemeenschap en een beweging en geven iets van waarde. Dat kan zijn tijd, kennis of verbinding.")
  5. Alice’s Adventures in Wonderland, hoofdstuk 7